aanfok
- aan·fok
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanfok | aanfokken |
verkleinwoord |
de aanfok m
- de dieren die men door fokken heeft verkregen
- het door fokken vermeerderen van dieren
vervoeging van |
---|
aanfokken |
aanfok
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanfokken
- ... dat ik aanfok.
- Het woord 'aanfok' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanfok" herkend door:
32 % | van de Nederlanders; |
22 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be