• aan·be·vo·len
vervoeging van: aanbevelen…
verbogen vorm: aanbevolene

aanbevolen

  1. voltooid deelwoord van aanbevelen
  2. vormt de lijdende vorm
     Een bestemming én manier van vakantie vieren die ons door de dame in het reisbureau overigens van harte werd aanbevolen.[1]
zin hebben in iets