aanbehoren
- Geluid: aanbehoren (hulp, bestand)
- IPA: / ˈambeˌhorə(n) / (4 lettergrepen); /ˈan.bəˌhɔːrə(n)/
- aan·be·ho·ren
- samenstelling van aan en behoren ww
aanbehoren [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanbehoren |
behoorde aan |
aanbehoord |
zwak -d | volledig |
- behoren tot, deel uitmaken van, eigendom zijn van
- Dit huis behoorde aan de direkteur van de fabriek.