• aak·tjalk
enkelvoud meervoud
naamwoord aaktjalk aaktjalken
verkleinwoord aaktjalkje aaktjalkjes

de aaktjalkv / m [1]

  1. (scheepvaart) lang vaartuig met een platte bodem en een brede boeg meestal gebruikt om vracht te vervoeren; tjalk die verbouwd is tot een aak
     Aaktjalk: houten vrachtschip met de rechte gestrekte lijn en een voorschip met heve zoals een aak, maar een achterschip dat meer lijkt op dat van een tjalk en ook de veel rondere zijdes en kimmen, het berghout en gladboordige bouwwijze heeft het schip van de tjalk. Tamelijk volgebouwd schip, zonder roef.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    de binnenvaart
    “~aaktjalk:”, De Morgen