• Xan·thi·cus
enkelvoud meervoud
naamwoord Xanthicus -
verkleinwoord - -

de Xanthicusm

  1. (tijdrekening) voorjaarsmaand (rond maart) in de Macedonische kalender die eeuwenlang in de Hellenistische wereld gebruikt is
    De Macedonische kalender was net als de Hebreeuwse lunisolair en kende om de paar jaar een schrikkelmaand, de maanden vallen daarom niet samen met de solaire Gregoriaanse kalender die we tegenwoordig gebruiken.
     Degenen dan, die tot ons afgekomen zijn tot de dertigste dag der maand van Xanthicus, zal de rechterhand gegeven worden met alle verzekerdheid.[2]
  • xantikus (meer gangbaar in hedendaagse vertalingen)
  1.   Weblink bron
    Statenvertaling
    “Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments.”, 2e druk (1657), de Weduwe Paulus Aertsz. van Ravesteijn, Amsterdam, fol. 61 r.
  2.   Weblink bron
    Statenvertaling
    “2 Makkabeeën 11:30” op statenvertaling.net