Xanthicus
- Xan·thi·cus
- via Latijn Xanthicus van Oudgrieks Ξανθικός (Xanthikós), in de betekenis van ‘maand in Macedonische kalender’ aangetroffen vanaf 1657 in de Statenvertaling van de Bijbel in het apocrief 2 Makkabeeën [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | Xanthicus | - |
verkleinwoord | - | - |
de Xanthicus m
- (tijdrekening) voorjaarsmaand (rond maart) in de Macedonische kalender die eeuwenlang in de Hellenistische wereld gebruikt is
De Macedonische kalender was net als de Hebreeuwse lunisolair en kende om de paar jaar een schrikkelmaand, de maanden vallen daarom niet samen met de solaire Gregoriaanse kalender die we tegenwoordig gebruiken.- ▸ Degenen dan, die tot ons afgekomen zijn tot de dertigste dag der maand van Xanthicus, zal de rechterhand gegeven worden met alle verzekerdheid.[2]
- xantikus (meer gangbaar in hedendaagse vertalingen)
- Het woord 'Xanthicus' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Weblink bron Statenvertaling“Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments.”, 2e druk (1657), de Weduwe Paulus Aertsz. van Ravesteijn, Amsterdam, fol. 61 r.
- ↑ Weblink bron Statenvertaling“2 Makkabeeën 11:30” op statenvertaling.net