Seuchengefahr

Duits

Uitspraak

• Geluid:  Seuchengefahr    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈzɔyçənˌgəfaːɐ /

Woordafbreking

• Seu·chen·ge·fahr

Woordherkomst en -opbouw

• Samenstelling van de Duitse zelfstandige naamwoorden Seuchen (meervoud) en Gefahr

	enkelvoud	meervoud
nominatief	die Seuchengefahr	die Seuchengefahren
genitief	der Seuchengefahr	der Seuchengefahren
datief	der Seuchengefahr	den Seuchengefahren
accusatief	die Seuchengefahr	die Seuchengefahren

Zelfstandig naamwoord

Seuchengefahr, v

1. (medisch) gevaar voor epidemie

   «Aber für mich gibt es keine Seuchengefahr, außer in den Entwicklungsländern.»

   Maar wat mij betreft is er geen gevaar voor epidemie, tenzij in ontwikkelingslanden.

Synoniemen

• Epidemie