Nochber
- Noch·ber
- Afkomstig van het Duitse zelfstandige naamwoord Nachbar, dat van het Middelhoogduitse woord nāchgebūr / nāchgebūre en dat weer van het Oudhoogduitse woord nāhgibūr / nāhgibūro komt ("nabij" met "boer")
enkelvoud (onbepaald) |
enkelvoud (bepaald) |
meervoud (onbepaald) |
meervoud (bepaald) | |
---|---|---|---|---|
nominatief | en Nochbar en Nochber |
der Nochbar der Nochber |
Nochber | die Nochber |
datief | me Nochbar me Nochber |
em Nochbar em Nochber |
Nochber | de Nochber |
accusatief | en Nochbar en Nochber |
der Nochbar der Nochber |
Nochber | die Nochber |
Nochber, m