• Ni·as·ser
  • afgeleid van Nias met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord Niasser Niassers
verkleinwoord

de Niasserm

  1. (demoniem) bewoner van het Indonesische eiland Nias, of iemand die daarvandaan kom
     Op het tuinterras van het Grand Hôtel in Padang vroeg ik de kellner naar Kampong Telleng.
    ‘Ik woon er zelf meneer’, zei hij trots.
    ‘En bent u dan misschien Niasser?’ vroeg ik, vergetend dat er 135 jaar lagen tussen Dekkers Padangse tijd en de onze. Maar 135 jaar kun je vergeten op Sumatra.
    ‘Ja, ik ben van Nias. Meneer moet wel veel van Sumatra weten’, antwoordde hij verrast.
    [1]
  1.   Weblink bron Liefde en geld in Natal in: Hollands Maandblad., 352 jrg. 1977 nr. 3 (maart 1977), Stichting Hollands Weekblad, Den Haag, p. 27