• Na·ba·teeën, Na·ba·tee·en

Nabateeën

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) (demoniem) Arabische volksstam die een rijk in het Overjordaanse gebied van Edom stichtte en in zijn bloeiperiode van de eerste eeuw v.C. tot en met de eerste eeuw n.C. de voornaamste handelswegen beheerste tussen de Golf van Akaba en de Middellandse Zee