[1]: En Naas
Een Neus
[2]: Die Naas van en Schillgrott
(Aldabrachelys gigantea)
De neus van een Seychellenreuzenschildpad
  • Naas
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Naas die Naas Naase
Nees
die Naase
die Nees
datief re Naas der Naas Naase
Nees
de Naase
de Nees
accusatief en Naas die Naas Naase
Nees
die Naase
die Nees

Naas, v

  1. (anatomie) neus
    «Zum Glick kennte mei Grossmudder all die Reseete errinere. Es grosse Problem waar as sie yuscht die Ingredients gschriwwe hot! Sie hot allsfatt gsaat, ich back mit meine Aaage un meinre Naas
    Gelukkig kon mijn grootmoeder alle recepten onthouden. Het grote probleem was dat ze alleen de ingrediënten opschreef. Ze zei altijd dat ik bak met mijn ogen en mijn neus.
  2. (zoötomie) neus
  3. (figuurlijk) een neusachtige component van een object