Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • Mo·a·biet
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord Moabiet Moabieten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de Moabietv / m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) (demoniem) lid van het volk of inwoner van het land Moab (6×: Deut. 2:11, +, Ezra 9:1, Neh. 13:1, 1 Kron. 11:46)
Verwante begrippen
  • Hebreeuws (transcriptieversie): Moaviet

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen