• Je·bu·siet
  • Herkomst: Hebreeuws (gangbare Nederlandse versie), letterlijk: afleiding van 'Jevoes/Jebus' [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord Jebusiet Jebusieten
verkleinwoord

de Jebusietv / m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) lid van een oorspronkelijke bevolkingsgroep van Kanaän-2, in en bij de plaats Jebus, die later Jeruzalem-1 heet (41×: Gen. 10:16 +, Ex. 3:8 +, Num. 13:29, Deut. 7:1 +, Joz. 3:10 +, Recht. 1:21 +, 2 Sam. 5:6 +, 1 Kon. 9:20, Zach. 9:7, Ezra 9:1, Neh. 9:8, 1 Kron. 1:14 +, 2 Kron. 3:1 +)