• Hof·the·a·ter
  • Samenstelling van de Duitse zelfstandige naamwoorden Hof en Theater
enkelvoud meervoud
nominatief das Hoftheater die Hoftheater
genitief des Hoftheaters der Hoftheater
datief dem Hoftheater den Hoftheatern
accusatief das Hoftheater die Hoftheater

Hoftheater, o

  1. (toneel), (historisch) een door een prins voor zichzelf en de hovelingen onderhouden theater aan een prinsenhof
  2. (toneel) een representatief theater, afgestemd op de smaak en de behoeften van een prinsenhof
    «Das Hoftheater Coburg eröffnete die neue Saison gestern mit der Aufführung des "Barbier von Sevilla". [1]»
    Het hoftheater in Coburg opende het nieuwe seizoen gisteren met een voorstelling van "De barbier van Sevilla".
  1. Coburg, 2. Sept.
    • Coburgische Zeitung
    • Ausgabe Nr. 1 vom 5. September 1861, Seite 4