• He·thiet
enkelvoud meervoud
naamwoord Hethiet Hethieten
verkleinwoord

de Hethietv / m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) lid van een volksgroep in Kanaän-2 die is voortgekomen uit Chet, ook te vinden in Klein-Azië en Noord-Syrië (Gen. 15:20 +, Ex. 3:8 +, Num. 13:29, Deut. 7:1 +, Joz. 1:4 +, Recht. 1:26 +, 1 Sam. 26:6, 2 Sam. 11:3 +, 1 Kon. 9:20 +, 2 Kon. 7:6, Ezra 9:1, Neh. 9:8, 1 Kron. 11:41, 2 Kron. 1:17 +)
  • Hebreeuws (transcriptieversie): Chitiet