Pennsylvania-Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Hee·met
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Heemet die Heemet - -
datief re Heemet der Heemet - -
accusatief en Heemet die Heemet - -

Zelfstandig naamwoord

Heemet, m

  1. huis, thuis
    « Ich bin geschder zerick in die Heemet geflogge.»
    Ik heb gisteren terug naar huis gevlogen.
Afgeleide begrippen
Opmerkingen