Gschwischder

Pennsylvania-Duits

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

Woordafbreking

• Gschwisch·der

	enkelvoud (onbepaald)	enkelvoud (bepaald)	meervoud (onbepaald)	meervoud (bepaald)
nominatief	-	die Gschwischder	-
datief	-
accusatief

Zelfstandig naamwoord

Gschwischder, mv

1. (familie) één broer
2. (familie) één zus
3. (familie) één broer en één zus (= één zus en één broer)
4. (familie) één broer en meerdere zussen
5. (familie) één zus en meerdere broers
6. (familie) meerdere broers
7. (familie) meerdere zussen
8. (familie) meerdere broers en meerdere zussen

Afgeleide begrippen

• Gschwischderkind

Opmerkingen

• Duits: Geschwister, mv
• Engels: siblings, mv