Eng·len·din·gur

Naar frequentie 14150
Klasse m1
sterk
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   Englendingur     Englendingurinn     Englendingar     Englendingarnir  
genitief   Englendings     Englendingsins     Englendinga     Englendinganna  
datief   Englendingi     Englendingnum     Englendingum     Englendingunum  
accusatief   Englending     Englendinginn     Englendinga     Englendingana  

Englendingur, m

  1. (demoniem) Engelsman (mannelijke vorm)
  2. (demoniem) Engelse (vrouwelijke vorm)
    «Englendingurinn gaf brúði sinni skeið með áletruninni: „Yours forever". »
    De Engelsman gaf zijn bruid een lepel met het opschrift: „Yours forever".
Demoniemen bij England in het IJslands

inwoner: Englendingur • bijvoeglijk: enskur