• Bu·si·ness·mann
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Businessmann es Businessmann Businessmenner die Businessmenner
datief me Businessmann em Businessmann Businessmenner de Businessmenner
accusatief en Businessmann es Businessmann Businessmenner die Businessmenner

Businessmann, o

  1. (economie) zakenman
    «Eb er in Bolitiks gange iss, waar er en Businessmann
    Voordat hij in de politiek is gegangen, was hij een zakenman.