• Brit·ish
  • Afkomstig van het Oudengelse bijvoeglijke naamwoord Brettisc
  • Engels zelfstandig en bijvoeglijk naamwoord met het achtervoegsel -ish
enkelvoud meervoud
British -

British

  1. (taal) Keltisch, o
  2. Britten, mv
stellend vergrotend overtreffend
British more British most British

British

  1. (demoniem) Brits
    «A British millionaire gold dealer and jeweller has been shot dead at his Spanish mansion.»
    Een Britse miljonair goudhandelaar en juwelier is worden doodgeschoten in zijn Spaanse villa.