• Bini
  • van de naam "Bini" voor het volk dat deze taal spreekt
enkelvoud bezitsvorm meervoud
naamwoord Bini - -
verkleinwoord - - -

het Binio

  1. geen meervoud (taal) Atlantische Congotaal die wordt gesproken door 1,6 miljoen mensen in Nigeria
    • En in vele gesproken talen treffen we klanken aan in die in wisselende mate geassocieerd zijn met een bepaalde semantiek: zogenaamde fonesthemen, wat weer iets anders is dan onomatopee (het Koreaans en het Bini maken verhoudingsgewijs veel gebruik van fonesthemen, zie McCarthy 1983). [1]