• Ber·gens
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen Bergens Bergenser Bergenst
verbogen Bergense Bergensere Bergenste
partitief Bergens Bergensers -

Bergens

  1. (demoniem) op Bergen betrekking hebbend
    • Hij groeide op in het ‘witte’ dorp Bergen. „Een reservaat, ja. Maar in het weekend kwamen Marokkaanse jongens uit Alkmaar om Bergense jongens in elkaar te slaan. Ik heb zelf een pistool tegen mijn hoofd gehad.”[1] 


  1. Petra de Koning 28 oktober 2016 NRC
  • Ber·gens

Bergens,

  1. onbepaalde vorm genitief enkelvoud van Bergen


  • Ber·gens

Bergens,

  1. onbepaalde vorm genitief enkelvoud van Bergen