• Amo·niet
enkelvoud meervoud
naamwoord Amoniet Amonieten
verkleinwoord

de Amonietv / m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) lid van het volk Ammon (15×: Deut. 2:20 +, 1 Sam. 11:1 +, 2 Sam. 23:37, 1 Kon. 11:5, Ezra 9:1, Neh. 2:10 +, 1 Kron. 11:39, 2 Kron. 20:1 +)
  • Hebreeuws (transcriptieversie): Ammoniet