• 67-ja·rig
  • samenstellende afleiding van 67 en  jaar zn  met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen 67-jarig
verbogen 67-jarige
partitief 67-jarigs

67-jarig

  1. 67 jaren durend
    • Gedurende dit 67-jarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 67 jaar
    • Bij de brand viel helaas een 67-jarig slachtoffer.