61-jarig
- 61-ja·rig
stellend | |
---|---|
onverbogen | 61-jarig |
verbogen | 61-jarige |
partitief | 61-jarigs |
61-jarig
- 61 jaren durend
- Gedurende dit 61-jarig tijdperk heerste er vrede.
- met de leeftijd van 61 jaar
- Bij de brand viel helaas een 61-jarig slachtoffer.
- Het woord '61-jarig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.