• 53-ja·rig
  • samenstellende afleiding van 53 en  jaar zn  met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen 53-jarig
verbogen 53-jarige
partitief 53-jarigs

53-jarig

  1. 53 jaren durend
    • Gedurende dit 53-jarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 53 jaar
    • Bij de brand viel helaas een 53-jarig slachtoffer.