1 aprilgek
- Geluid: 1 aprilgek (hulp, bestand)
- 1 april·gek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | 1 aprilgek | 1 aprilgekken |
verkleinwoord | 1 aprilgekje | 1 aprilgekjes |
de 1 aprilgek m
- (persoon) iemand die veel van 1 april houdt en graag grappen uithaalt.
- De 1 aprilgek haalde vele grappen uit.
- Het woord '1 aprilgek' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.