• 195-ja·rig
  • samenstellende afleiding van 195 en  jaar zn  met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen 195-jarig
verbogen 195-jarige
partitief 195-jarigs

195-jarig

  1. 195 jaren durend
    • Gedurende dit 195-jarig tijdperk bleven de nazaten van de oprichter het bedrijf leiden. 
  2. met de leeftijd van 195 jaar
    • Het 195-jarig schildpadmannetje eet graag wortels.