• 186-ja·rig
  • samenstellende afleiding van 186 en  jaar zn  met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen 186-jarig
verbogen 186-jarige
partitief 186-jarigs

186-jarig

  1. 186 jaren durend
    • Gedurende dit 186-jarig tijdperk bleven de nazaten van de oprichter het bedrijf leiden. 
  2. met de leeftijd van 186 jaar
    • Het 186-jarig schildpadmannetje eet graag wortels.