• 160-ja·rig
  • samenstellende afleiding van 160 en  jaar zn  met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen 160-jarig
verbogen 160-jarige
partitief 160-jarigs

160-jarig

  1. 160 jaren durend
    • Gedurende dit 160-jarig tijdperk bleven de nazaten van de oprichter het bedrijf leiden. 
  2. met de leeftijd van 160 jaar
    • Het 160-jarig schildpadmannetje eet graag wortels.