• 145-ja·rig
  • samenstellende afleiding van 145 en  jaar zn  met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen 145-jarig
verbogen 145-jarige
partitief 145-jarigs

145-jarig

  1. 145 jaren durend
    • Gedurende dit 145-jarig tijdperk bleven de nazaten van de oprichter het bedrijf leiden. 
  2. met de leeftijd van 145 jaar
    • Het 145-jarig schildpadmannetje eet graag wortels.