• 136-ja·rig
  • samenstellende afleiding van 136 en  jaar zn  met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen 136-jarig
verbogen 136-jarige
partitief 136-jarigs

136-jarig

  1. 136 jaren durend
    • Gedurende dit 136-jarig tijdperk bleven de nazaten van de oprichter het bedrijf leiden. 
  2. met de leeftijd van 136 jaar
    • Het 136-jarig schildpadmannetje eet graag wortels.