• 13-ja·rig
  • samenstellende afleiding van 13 en  jaar zn  met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen 13-jarig
verbogen 13-jarige
partitief 13-jarigs

13-jarig

  1. 13 jaren durend
    • Gedurende dit 13-jarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 13 jaar
    • Een 13-jarig meisje heeft de wedstrijd gewonnen.