• 129-ja·rig
  • samenstellende afleiding van 129 en  jaar zn  met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen 129-jarig
verbogen 129-jarige
partitief 129-jarigs

129-jarig

  1. 129 jaren durend
    • Gedurende dit 129-jarig tijdperk bleven de nazaten van de oprichter het bedrijf leiden. 
  2. met de leeftijd van 129 jaar
    • Het 129-jarig schildpadmannetje eet graag wortels.