120-jarig
- 120-ja·rig
stellend | |
---|---|
onverbogen | 120-jarig |
verbogen | 120-jarige |
partitief | 120-jarigs |
120-jarig
- 120 jaren durend
- Gedurende dit 120-jarig tijdperk bleven de nazaten van de oprichter het bedrijf leiden.
- met de leeftijd van 120 jaar
- Het 120-jarig vrouwtje is de oudste inwoner van de gemeente.
- Het woord '120-jarig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.