11-jarig
- 11-ja·rig
stellend | |
---|---|
onverbogen | 11-jarig |
verbogen | 11-jarige |
partitief | 11-jarigs |
11-jarig
- 11 jaren durend
- Gedurende dit 11-jarig tijdperk heerste er vrede.
- met de leeftijd van 11 jaar
- Hun 11-jarig kind ging naar een school in de buurt.
- Het woord 11-jarig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.