-mi
- Afgeleid van -(i)ma
|
|
ummi 1
- burger, ingezetene
- «Ndingummi woMzantsi-Afrika.»
- Ik ben een staatsburger van Zuid-Afrika.
- «Ndingummi woMzantsi-Afrika.»
abemi 2
- burgers, ingezetenen
- «Thina ke, singabemi basemazulwini.»
- Jullie echter zijn burgers van het hemelrijk.
- «Thina ke, singabemi basemazulwini.»
ubumi 14