• IPA: \a.ma.i\, [a̠ma̠i]

甘い

  1. zoet (smaak, geur)
    «甘いする。»
    Het smaakt zoet.
  2. toegeeflijk, welwillend
    «裁判所犯人たちすぎる。»
    De rechtbanken zijn te mild tegenover criminelen.
  3. los (touw)
  4. bot
  1. 甘味の zoet
  2. 緩い toegeeflijk
  3. 手緩い toegeeflijk
  4. 寛大な toegeeflijk
  1. 辛い pikant, gezouten
  2. 苦い bitter