пара

  1. goed


enkelvoud meervoud
nominatief па́ра па́ры
genitief па́ры па́р
datief па́ре па́рам
accusatief па́ру па́ры
instrumentalis па́рой
па́рою
па́рами
locatief па́ре па́рах

пара

  1. paar, tweetal
    «Пара обуви.»
    Een paar schoenen.

пара

  1. genitief enkelvoud van пар