• åb·ne
  • Afkomstig van het Oudnoorse opna.

åbne, g / o

  1. bepaalde vorm enkelvoud van de stellende trap van åben

åbne, mv

  1. onbepaalde en bepaalde vorm meervoud van de stellende trap van åben
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
åbne
åbner
åbnede
åbnet
volledig

åbne

  1. overgankelijk openen