zwikken
- zwik·ken
- In de betekenis van ‘kansspel met kaarten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1906 [1]
- In de betekenis van ‘verstuiken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1573 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zwikken |
zwikte |
gezwikt |
zwak -t | volledig |
zwikken
- knakken
- een verdraaiing of verstuiking verkrijgen
- Mijn voet zwikte toen ik net op de rand van de stoep ging staan.
- een bepaald kaartspel spelen
- het op de leest vormen van de schoen
2. een verdraaiing of verstuiking verkrijgen
de zwikken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord zwik
- Het woord zwikken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwikken" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ 1,0 1,1 "zwikken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be