zwervelinge
- Geluid: zwervelinge (hulp, bestand)
- zwer·ve·lin·ge
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwervelinge | zwervelinges |
verkleinwoord | zwervelingetje | zwervelingetjes |
de zwervelinge v
- iemand die zwerft
- En dan gebeurde het vaak, dat een of andere leergierige monnik, gissende wie de onbekende was, eerbiedig nader trad en vergunning verzocht om een der gedichten te mogen overschrijven, die de arme zwervelinge in haar mandje mede droeg.[1]
- Het woord 'zwervelinge' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ De Aarde en haar volken, deel 3, p. 297. Uitg.: A.C. Krusemen 1867.