Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwem·zaal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zwemzaal zwemzalen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de zwemzaalv / m

  1. ruimte met een zwembad
     Het zwembadpersoneel promoot nu het gebruik van de kluisjes voor waardevolle spullen die in de zwemzaal staat. Dit kluisjesblok is nu verplaatst waardoor het geheel beter in zicht komt.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Angelique Kunst
    “Aquadrome neemt maatregelen tegen lockerdiefstal” (20-07-2011), Tubantia