Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zweer uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitzweren

zweer (...) uit

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitzweren
    • Ik zweer uit. 
  2. gebiedende wijs van uitzweren
    • Zweer uit! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitzweren
    • Zweer je uit? 

Gangbaarheid