Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zweer af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afzweren

zweer af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzweren
    • Ik zweer af. 
  2. gebiedende wijs van afzweren
    • Zweer af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzweren
    • Zweer je af? 


Gangbaarheid