• zwaai·ing
  • afgeleid van zwaai met het achtervoegsel -ing
enkelvoud meervoud
naamwoord zwaaiing zwaaiingen
verkleinwoord zwaaiinkje zwaaiinkjes

de zwaaiingv

  1. een zwaai.
    • De zwaaiing van de deur liet de baadjes van de plant bewegen. 
52 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be