• zoog·pe·ri·o·de
enkelvoud meervoud
naamwoord zoogperiode zoogperioden
zoogperiodes
verkleinwoord zoogperiodetje zoogperiodetjes

de zoogperiodev

  1. (fysiologie) de periode waarin een jong dier door de moeder gezoogd wordt.
    • Tijdens de zoogperiode kreeg de baby moedermelk te drinken.