zonhoed
- zon·hoed
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zonhoed | zonhoeden |
verkleinwoord | zonhoedje | zonhoedjes |
de zonhoed m
- (hoofddeksel) hoed met een rand die de drager beschermt tegen de zon
- Het woord zonhoed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zonhoed" herkend door:
48 % | van de Nederlanders; |
52 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be