• zo·mer·wind
enkelvoud meervoud
naamwoord zomerwind zomerwinden
verkleinwoord zomerwindje zomerwindjes

de zomerwindm

  1. (meteorologie) de meestal zachte, warme wind die in de zomermaanden waait
     „Jij bent niet net als alle anderen”, zei Milena lachend. Als ze lachte werd haar ademhaling een zomerwind. Nu was ik helemaal rustig. Ik dacht: waarom heb ik me eigenlijk ongerust gemaakt? Het doet er niet toe dat ik niet net als anderen ben.”[2]
     De stormachtige zomerwind die dinsdag vooral de Nederlandse kust teisterde, veroorzaakte op diverse fronten problemen.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Hans van Holten
    “Het geheim van de 26 letters van het alfabet” (22-10-2003), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron “Schade en problemen door zomerstorm” (24-07-2007), Reformatorisch Dagblad