Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zoe·ner
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zoener zoeners
verkleinwoord zoenertje zoenertjes

Zelfstandig naamwoord

de zoenerm

  1. mensen die andere mensen vaak zoenen
    • Vrouwen zijn vaker zoeners dan mannen. 

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be