Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ziw
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

ziw

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) tweede maand van het jaar, in april-mei; oude benaming, later: iar (1 Kon. 6:1, 6:37)
Verwante begrippen
  • Hebreeuws (transcriptieversie): ziev

Gangbaarheid

Verwijzingen